Buitenmensen

Posted: March 2, 2024 in Uncategorized
Tags: , ,

Oerboeren, zo noemt hij ze.

Jef Billiet van op de Rodeberg en boer Jonckheere uit Keiem.

Oerboeren …

En alletwee reden die met een Massey Ferguson 155 tractor. Dus wilde hij d’er precies zo een.

Jelle Vermeersch, volgens zijn eigen website een “storytelling cunt born in the nicest shithole of the Belgian West” maar sedert twintig jaar woonachtig in Gent, groeide op op het platteland, met

“de geur van het paardenzweet op zijn vingers na het rijden en de strontgeur in zijn vers gesteven lakens”

naast en tussen

“oude boeren met zondagse petten en kwezels die vanachter hun gordijn de dorpsstraat bespieden.”

Vermeersch moest en ging er weg, op zoek naar een nieuwe soundtrack voor zijn leven. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. En dus keerde hij terug, gezeten op een open Massey Ferguson 155, met erachteraan een oude beestenkar, opgelapt met vers sparrenhout, dat hij in het wit had geschilderd om als filmstudio voor zijn portretten te gebruiken.

Hij vertrok in het midden van een pandemie, op 3 augustus van het jaar onzes heren 2020.

Hij zette de motor van zijn Massey uit op 25 juli 2023.

Hij keerde terug, tegen twintig per uur, tweeduizenddriehonderd kilometer lang. Kilometers waarin hij had

 “gereden en gedokkerd, gepraat, gevloekt en zichzelf beklaagd, gelachen en gedronken, liters gezweet en half bevroren portretten gemaakt”.

In de Sint-Pietersabdij op het Sint-Pietersplein in Gent loopt nog tot 14 april de tentoonstelling “Buitenmensen”, een project van Jelle Vermeersch in samenwerking met tentoonstellingsmaakster Martine Van Asch. Over de keuze voor die plek zegt Vermeersch dat de abdij in de middeleeuwen de plek was waar alle gewassen, goederen en dieren de stad binnenkwamen en dat dat precies in lijn lag met zijn opzet om via deze tentoonstelling het platteland in de stad te introduceren.

Ik was mij, die zondag 29 oktober van vorig jaar, totaal onbewust van de reden waarom er zo een tentoonstelling op die plek zou doorgaan: ik wist enkel dat die tentoonstelling er was en dat ik ze graag wilde zien. Ik staarde door het venster van mijn keuken een korte wijl naar het regenzwangere zwerk en besliste dat ik het ging riskeren om met de fiets van bij mij thuis naar het Sint-Pietersplein te fietsen. De wolken mochten dan wel al grommen, bijten deden ze vooralsnog niet. Ik haalde mijn bestemming in droge toestand, wat mij heel blij maakte. Bij de terugkeer huiswaarts had iemand de muilkorf van de wolken gehaald maar toen was ik al in zo verregaande staat van vervoering dat ik geen nattigheid meer voelde. De buitenmens had zich totaal en onvoorwaardelijk in mij genesteld: de regen droop van mij af zoals water van een eend.

Het plan was geweest mij zo rond de klok van drieën ’s achternoens aan de balie van de Sint-Pietersabdij aan te bieden, maar een ietwat langer-dan-gedacht uitgelopen foto-excursie in de aanpalende Sint-Pieterskerk stak daar een stokje voor.  Het was een uur later dan gepland dat ik daar, aan die balie, mijn “ticketje voor één persoon” ging vragen, de gebruikelijke weervraag kreeg “of ik soms inwoner van Gent was”, ik mijn standaard antwoord lanceerde van “een kilometer buiten Gent, telt dat ook nog mee ?” waarbij de dame achter de balie haar hoofd even wat omlaag boog en mij van over de randen van haar bril aankeek met een blik van “Oeviel kiere edde dad’al geprobeerd, menier ?” en uiteindelijk, zoals steeds, wegwandelde -“einde van de gang naar rechts, trap op en dan de pijlen volgen”- na de volle pot te hebben betaald. Marges aan Gentse balies zijn flinterdun, eigenlijk onbestaande. Eén kilometer is duizend meter te veel om Gentenaar te zijn. Nu ik dit schrijf, zal die prijs mij echter allemaal worst wezen. Pens, zoals de buitenmensen zeggen. Het was mij zelfs zozeer pens dat ik op 25 februari 2024 nog een keer ben teruggegaan en alweer, na het gebruikelijke ritueel,  de volle pot heb betaald. En daarmee eigenlijk de superjackpot heb gewonnen, vergeleken met al het moois dat mij daar is voorgeschoteld.

Vermeersch startte en eindigde zijn tocht  aan het veld waar ik mij sedert 2014 trots een aandeelhouder van mag noemen: het Wijveld in Destelbergen, waar bioboeren Michiel Van Poucke en David Buchan hun mooie ding doen. Van daaruit ging het via de Westhoek, de Borinage, de Ardennen (of beter: Dardennen, wat voor een Westhoekkind zoals Vermeersch zoveel betekende als

“alles voorbij Brussel. (…) alles wat op een dennenbos leek, Frans babbelde, en voorbij die fameuze afzink op de E411 naar Namen lag”.

Denk:

“de afvaart van de Leffe, die tijden”)

om zo via Limburg, de Wase Polders en Zeeuws-Vlaanderen weer huiswaarts te keren. Een Odyssee van Minotaurus Vermeersch (half stadsmens, half Keiemse stier) langs de Scylla en Charibdis van het Belgische platteland die naar hem zongen, die die botten van hem weer wat dieper in de natte klei zogen … en hem uiteindelijk toch weer lieten gaan, waarna hij als een volleerde Homeros de wereld kond deed van wat hem onderweg was overkomen. “Vertel mij, o Muze …”

Boeren zijn buitenmensen, maar niet elke buitenmens is een boer.

Als je er eens rustig over nadenkt, is het best een interessant woord, dat “buitenmens”. In het geval van die boeren, verwijst het er natuurlijk naar dat een groot stuk van hun leven en werk zich buiten, “onder den bloten hemel”, afspeelt. Zij zijn de oorspronkelijke bewoners van “de boerenbuiten”. Maar evengoed gaat deze tentoonstelling langs bij de burgemeester, de baron, de motocrosser, de F-16 pilote, de gepensioneerde politicus, de café-bazin, de paardenfokker, de jager, de museumdirecteur, de kunstenaar enzovoort …: allemaal “buitenmensen” van het niet-boerse soort. Wanneer je daar als stadsmens -of noem het in mijn geval randstadsmens, vanwege die één kilometer, u weet wel …- op die tentoonstelling rondloopt, dan begint het stilaan te dagen dat die mensen waar het daar over gaat, ook wel een beetje “buiten” jouw leefwereld vallen, buiten een wereld die qua aandacht en impact gedomineerd wordt door de stad en het stedelijke. In Antwerpen heeft men er een woord op geplakt: alles wat buiten Antwerpen ligt, is “de parking”. Alles wat buiten Parijs ligt is voor de Parijzenaar “la province”.  Het zijn twee synoniemen van dat “buiten”. In die zin, zou je het kunnen zien als twee bijna parallelle maatschappijen die zich naast elkaar ontwikkelen, één binnen en één buiten, tectonische platen, breuklijnen, die doorgaans vredig op elkaar aansluiten maar soms over elkaar heen schuren en dan heel wat commotie en geknars van tanden veroorzaken, zoals in: honderden tractoren die dagenlang, wekenlang, hoofdwegen blokkeren, opslagplaatsen blokkeren, havens blokkeren … Zoals in: bewoners van Bommerskonte die protesteren tegen het afschaffen van hun bus en hun halte. Het zijn uitingen van die “buiten”mens die duidelijk maakt dat hij even “binnen” moet zijn om zijn zegje te doen. Het is het verhaal van Vermandere en zijn veld patatten. Vanuit dat perspectief is het ook te begrijpen dat Vermeersch zegt dat het zijn opzet was “om via deze tentoonstelling het platteland in de stad te introduceren”. Dat platteland, dat ligt er al net zolang als u en ik, uw en mijn ouders, grootouders, overgrootouders en tante nonneke en nonkel Neanderthaler bestaan, maar het moet dus blijkbaar opnieuw geïntroduceerd worden aan de “binnen”mens. Buiten is buiten, lijken ze daar soms te denken.

Zelden heb ik een advocaat dan ook zo een sterk pleidooi zien opzetten voor de (h)erkenning van zijn cliënt als gewoon “mens” -niet binnen, niet buiten- als Jelle Vermeersch hier doet voor zijn “buitenmensen” in deze tentoonstelling.

Een flipperkast van bordkarton, zo zou ik de opstelling nog het beste kunnen  omschrijven.

Vanaf het moment dat de dame aan de balie jou, als bezoekende bal (en na het betalen van de volle pot, dat spreekt), met de shooter het veld in katapulteert -“einde van de gang naar rechts, trap op en dan de pijlen volgen”- … KNAL !!! … wordt je bezoek enkel nog gereguleerd door flippers en bumpers. Werken hangen aan de muren maar evenzeer staan kriskras door de zalen verspreid bordkartonnen afbeeldingen van silo’s, fruitbomen, grenspalen, zerken, everzwijnen, … you name it. Een vogelverschrikker in een volledig oranje overall die doet denken aan de gevangenen in Guantanamo of de slachtoffers van IS, doet je een eerste keer de adem inhouden. Ludo Lepee is bang van de stad, staat er te lezen. Van de drukte, van de geur, van het verkeer. Hij gaat er dan ook nooit naartoe. Hij is, in zijn  eigen woorden,

“(…) van de generatie van de angst. Voor alles en nog wat.”.

SCHULDGEVOEL, staat er in grote letters onder.

Bij verschillende foto’s hangt er boven je hoofd iets wat op een lamp gelijkt, maar in werkelijkheid audiosystemen zijn waaruit fragmenten van de gesprekken die met de persoon op de foto werden gevoerd te horen zijn. Ze zijn de soundtrack van de tentoonstelling die je van flipper naar bumper, van muur tot muur, met alles daar tussenin, verder stuwt. De enige structuur in de tentoonstelling lijken de vijf regio’s te zijn, de enige constante de mens, die voor één keer naar buiten toont wat hij vanbinnen denkt en voelt en er daarna weer het zwijgen toe doet aan zijn of haar kant van de breuklijn. Of hoe die term “buitenmens” eigenlijk een geniale mindfuck is.

Klapstoeltjes.

Vorige zondag zag ik verschillende mensen van ietwat oudere leeftijd zich met van die draagbare lichtgewicht klapstoeltjes door de zalen heen bewegen. Het deed mij vermoeden dat ook zij de tentoonstelling al niet meer voor de eerste keer bezochten en, net zoals ik, wisten wat hen te wachten stond, want laat er geen twijfel over bestaan: “Buitenmensen” is een werk-woord. De bezoekende bal in de flipperkast wordt uitgenodigd om de prachtige zwart-wit foto’s te bewonderen, maar meer nog wordt hij uitgedaagd om te lezen. Veeeeel te lezen. Een verhaal laat zich nog steeds het beste vertellen in woorden. En hoe vreemd dat in deze jachtige tijden ook moge klinken, het concept werkt wonderwel. De klapstoeltjes worden bij elke nieuwe statie op deze bedevaart naar het platteland opengeklapt en men gaat erbij zitten. Of de klapstoellozen blijven voor elke foto staan. Je hoort de interesse als een kortsluiting zoemen door de zaal. Hier wordt op een tere plek geduwd.

Toen het idee bij mij rijpte om dit stuk te schrijven (en dat was al meteen na mijn eerste bezoek), vroeg ik mij af wat mij daar eigenlijk in die Sint-Pietersabdij was overkomen. Waarom, überhaupt, wilde ik er over schrijven ? Wat maakte deze tentoonstelling zo verschillend van de rest ? Na wat overpeinzingen, bleef ik uiteindelijk bij het woord “verzoening” hangen. Een bezoek aan “Buitenmensen” is een daad van verzoening in een veel te gepolariseerde wereld. Altijd en overal (en ik ben zeker en vast nièt de uitzondering), en niet in het minst op sociale media, worden mensen in vakjes geduwd: men is activist, men is racist, men is woke, men is een complotdenker, men is een hardwerkende Vlaming of een luie Waal. Men is blauwe of witte kraag. Men is have or have-not, leegloper of high-potential, belastingbetaler of dopper, fietser of automobilist, vegetariër of vleeseter … Men is altijd iets in de ogen van een ander, maar steeds minder en minder, zo lijkt het mij, wat men zelf denkt te zijn. Het is Jelle Vermeersch zijn grote verdienste dat hij met zijn Massey Ferguson, het stalen ros van oerboeren, zowat alle grenzen in ce plat pays, qui est le mien aan flarden heeft gereden: de landsgrens, de taalgrens, de rivier als grens, de grens tussen stad en platteland en bijgevolg ook de grenzen tussen mensen. Alles heeft er moeten aan geloven. Hier verzoent de bezoeker zich met zijn landgenoten van wie hij vervreemd is geraakt.

“Hè je vuuf menuutjes ? ‘K goan joen e kei entwuk vertellen”: dat is de uitnodiging, de vraag  die jou van elk van die foto’s tegemoet komt gerold … “Hè je vuuf menuutjes ?” … De vaart der volkeren die daarbuiten verder raast en waarin wij allemaal nillens willens worden meegesleurd, wordt in de Sint-Pietersabdij tractorsgewijs afgeremd. Men klapt er zijn klapstoeltje open, gaat er bij zitten en er ontspint zich een stil gesprek: “Ewel, en zeg nu e kei: wie zie je gie eigendlijk ? Wa toe je gie voor de kost ? E je gie kinders ?” … en dat gaat zo maar door, zaal na zaal, regio na regio, boer na bio-boer, missionaris na slager. “T’as cinq minutes, mec ?”. Binnenstappen bij “Buitenmensen” is niet zomaar een bezoek. Binnenstappen bij “Buitenmensen” is een dialoog aangaan, luisteren naar een fado die druipt van de “saudade” en uiteindelijk een verzoening met de eigen leefwereld. Want er is geen alternatief mogelijk: wie er, zoals ik, niet slechts vijf minuutjes maar bijna de volle vijf uren heeft rondgelopen, die komt verzoend met de medemens zoals hij is naar buiten.

In dat opzicht is de tentoonstelling zeer politiek. Politiek, in de betekenis dat het zich bezighoudt met de positie en het leven van een bepaalde groep burgers in de samenleving. En hoe complex dat wel niet is. In zekere zin verzoent de tentoonstelling zelfs met de politiek zoals wij die kennen, zoals die in ons eigen leven een plaats heeft. Het geheel toont wat voor een gekkenwerk het is om te denken dat men deze fantastische cirque humaine die zich hier ontplooit ooit naadloos gaat kunnen stroomlijnen. Politiek, wordt hier duidelijk, zal nooit het niveau van de “best effort” kunnen overstijgen. Daarvoor zijn we allemaal veel te verschillend van elkaar, denken we te verschillend, zijn de dingen die we willen te verschillend. Dus vooraleer we al onze politiekers wegzetten als zakkenvullers, laat ons toch ook maar een dankuwel zeggen … alvorens onze grieven weer bij hen op tafel te leggen.

De mens, ontdaan, gestript van zijn binnen- of buitenvacht, naakt met enkel zijn gedachten, zijn vreugdes en pijnen, zijn verzuchtingen en besognes is het centrale thema van deze tentoonstelling. En helemaal in de “eye” van die storm, zit er één mens: Jelle Vermeersch himself. Deze tentoonstelling is, naast al het andere hierboven reeds beschreven, niet in het minst ook een klassieke roadtrip van een individu op zoek naar zichzelf.

“Vreemd. Hoewel ik al langer in de stad woon dan dat ik op den buiten rondgelopen heb, blijft het platteland aan me trekken, zoals botten die zich in de klei vastzuigen. Krijg ik dat ooit uit mijn lijf, uit mijn systeem ? Ik woon in Gent, maar ik ben van Keiem. Ik ben van Gent, maar ik ben grootgebracht in Keiem. WAT IS HET NU ?

Zo klinkt het openingsschot van de tentoonstelling, meteen wanneer men door de deur naar binnen gaat. Witte letters op een foto van een weg die zich tussen een weiland rechts en bomen links slingert, entre chien et loup. Al die foto’s, al die gesprekken zijn even zovele hulpmiddelen in die zoektocht à la recherche du temps: le passé, le futur en misschien ook, af en toe, perdu. Het is het soort van roadmovie waarbij de term episch niet misstaat en die eindigt op een paar straten van mijn deur: de Aannemersstraat. Daar is namelijk Dieter Vermeersch opgegroeid, vader van …

“In de Aannemersstraat was er nog geen verkeer en ik deed niets liever dan met mijn trapautootje sjette geven op het trottoir”.

Dieter Vermeersch, zo leert men op dat laatste videoscherm, is een geboren rasechte Gentenaar, maar pakte op een dag zijn boeltje op, versaste naar De Haan en naar Gistel, en na zijn huwelijk naar Keiem om er te gaan boeren, en nog later naar de Rodeberg. Volgens zoon Jelle paste zijn pa overal: Gentenaar voor de Gentenaars, local hero voor de Keiem- en Rodebergenaars. In de Aannemersstraat wordt het hem uiteindelijk duidelijk: zijn pa is iemand geweest die zich altijd aan zijn omgeving heeft aangepast, wat die omgeving ook was. Geen binnenmens, geen buitenmens, maar kameleon. Het lijkt er op dat straks de biodiversiteit in ons randgebied Gent – Destelbergen weer een exemplaar rijker gaat worden.

U die dit leest of hoort: bedenk u geen twee keer en gaat dat zien en laat u inpakken door die verwondering die Vermeersch zelf bij elke statie van zijn trip oogstte en in zijn broekzak mee naar huis nam:

“Blijven slapen in de stal van Stéphane Delmotte in Sars-La-Bruyière. Vriendelijke familie. Wel een geluid dat ik nooit meer zal vergeten: koeienkak die ritmisch in de stallen neerploft.”

Veel plezier !

Disclaimer: alle foto’s in deze tekst zijn eigen foto’s, maar zijn allemaal gebaseerd op de foto’s van Jelle Vermeersch in de tentoonstelling “Buitenmensen”

Leave a comment